1. Present Simple VS. Continuous
Year 3

2. Present Simple How: ?: auxiliary verb + Subject + main verb
He/she/it: verb + s
?: auxiliary verb + Subject + main verb
Does he always work on Fridays?
- : Subject+ auxiliary verb + not + main verb
He doesn’t work on Fridays.

3. Present Simple When: Permanent state or situation (gewoonte)
Fact or something which is always true (feit)
An activity which happens regularly or occasionaly (regelmaat)

4. State verbs
Werkwoorden die bepaalde situaties beschrijven en dus geen ‘actie’ beschrijven staan meestal in een ‘simple’ vorm
Categorie
Werkwoord
voorbeeld
Thoughts
Believe/ know /remember/forget/think/feel/guess/
suppose/understand
DU: Ik begrijp nu wat je zegt. EN: I understand what you are saying now (niet: I am understanding)
Feelings
Like/hate/want/need/prefer
DU: Ik heb je op dit moment nodig. EN: I need you now. (niet: I am needing you now)
Senses
Smell/taste/hear/see
DU: Hoor je nu de muziek?
EN: Do you hear the music now? (niet: Are you hearing the music now?)
Possession
Have/belong/own/
contain/include
DU: Hij beheerst op dit moment het hele dorp. EN: He owns the entire villiage now. (niet: He is owning..)
Existence
Exist/remain/consist/
seem/mean/matter
DU: De doelen blijven hetzelfde. EN: The goals remain the same (niet: the goals are remaining)

5. Present Continuous How: I am working at the moment
To be + verb + ing
I am working at the moment
?: to be + Subject + verb-ing
Am I working at the moment?
-: Subject + to be + not+ verb-ing
I’m not working at the moment

6. Present Continuous When: A temporary situation (tijdelijke situatie)
An activity happening at the moment (iets wat nu bezig is)
An activity in progress but not exactly at the present moment (iets wat bezig is, maar niet actief op dit moment)
A situation which is changing or developing (iets wat ‘aan het’ veranderen is
Things the speaker finds strange or annoying (irritatie)
Something which happens frequently (always): Een ACTIE die regelmatig voorkomt.

7. State verbs
Sommige ‘state verbs’ kunnen een duurvorm (continuous) krijgen wanneer ze acties beschrijven
Categorie
Werkwoord
Voorbeeld
Thoughts
Think
DU: Ik denk na over wat je hebt gezegd.
EN: I am thinking about what you said.
Feelings
Feel
DU: Ze voelt zich ongelukkig op dit moment.
EN: She is feeling unhappy at the moment
Senses
See / taste/ smell
DU: Ik proef nu alvast de taart om zeker te weten dat het nog goed is.
EN: I am tasting the cake now to make sure it is still OK.